
Jurisprudentie
BA0380
Datum uitspraak2007-03-08
Datum gepubliceerd2007-03-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers06 / 5294 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-03-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers06 / 5294 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het geneeskundig deel van de arbeidsongeschiktheidskeuring mag niet alleen door een verzekeringsarts in opleiding worden verricht. Dat daarna bezwaarverzekeringsarts het dossier heeft bestudeerd is onvoldoende als deze de verzekerde niet zelf heeft onderzocht.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 5294 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres], eiseres,
gemachtigde mr. J. Heek
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV, kantoor Breda),
verweerder.
1. Het procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 september 2006 (bestreden besluit), inzake de ongewijzigde vaststelling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van eiseres. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 21 februari 2007, waarbij aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde en namens verweerder mr. [naam gemachtigde verweerder].
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als schoonmaakster gedurende 25 uur per week. Voor dat werk is eiseres in mei 2002 uitgevallen wegens vermoeidheidsklachten (multipele sclerose). Verweerder heeft aan eiseres met ingang van 20 mei 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, waarbij eiseres tot maximaal 25 uur per week, 5 uur per dag, in staat wordt geacht te werken.
Bij besluit van 16 maart 2004 is aan eiseres medegedeeld dat uit (her)onderzoek is gebleken dat het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd is gebleven.
Op 31 januari 2006 heeft eiseres zich, naar aanleiding van een bezoek aan de neuroloog, toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 2 mei 2006 de WAO-uitkering ongewijzigd vastgesteld naar een mate van -ongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
2.2 Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WAO is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge artikel 18, elfde lid, van de WAO maakt de verzekeringsarts bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in deze wet zo veel mogelijk gebruik van de bij ministeriële regeling vastgelegde wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van arbeidsongeschiktheid kunnen ondersteunen.
Krachtens artikel 18, achtste lid, van de WAO kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) worden de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, bedoeld in de WAO, de Waz en de Wajong en de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de mate van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek.
Artikel 3 van het Schattingsbesluit luidt als volgt:
1. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek strekt ertoe vast te stellen of betrokkene ten gevolge van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot werken.
2. Daarbij onderzoekt de verzekeringsarts of bij betrokkene sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft.
3. Tevens stelt de verzekeringsarts vast welke beperkingen betrokkene in zijn functioneren in arbeid ondervindt ten gevolge van het verlies of vermindering van vermogens, bedoeld in het tweede lid, alsmede in welke mate betrokkene belastbaar is voor arbeid.
Artikel 4 van het Schattingsbesluit bevat kwaliteitseisen ten aanzien van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Volgens artikel 10, tweede lid, van het Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2005 (Reglement) beoordeelt de bezwaarverzekeringsarts de medische gegevens en geeft – zo nodig na een eigen onderzoek of consultatie van een hiertoe ingeschakelde deskundige – een oordeel over het medische aspect van het bezwaar.
2.3 Eiseres heeft in beroep als meest vérstrekkende grief aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het primaire onderzoek heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts in opleiding. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiseres niet zelf onderzocht maar enkel dossierstudie verricht.
2.4 In zijn uitspraak van 28 juli 2006 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: AY6044) heeft de Centrale Raad van Beroep het volgende overwogen:
“De primaire medische beoordeling is verricht door een verzekeringsarts in opleiding. De Raad is van oordeel dat niettemin in dit geval niet gezegd kan worden dat de medische beoordeling op dit punt onzorgvuldig is geweest. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat de medische rapportage van de verzekeringsarts in opleiding is mede-ondertekend door haar supervisor, een geregistreerd verzekeringsarts, en dat de bezwaarverzekeringsarts na heroverweging en na raadpleging van een psychiater als deskundige, de primaire medische beoordeling heeft bevestigd.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen en de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt, dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in beginsel dient plaats te vinden door een verzekeringsarts. Is dat niet gebeurd, dan rechtvaardigt dit het vermoeden dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in beginsel onzorgvuldig is geweest. Het is dan aan verweerder om aannemelijk te maken dat niettemin een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daarin niet geslaagd. Het rapport van de primaire verzekeringsarts in opleiding is niet mede ondertekend door een (supervisor)verzekeringsarts, hoewel dit wel had gemoeten. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiseres niet op het spreekuur gezien maar haar onderzoek beperkt tot dossierstudie. Daarmee is het gebrek in het primaire verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet geheeld.
Dat eiseres heeft afgezien van een hoorzitting is hierbij niet van belang. Dit ontslaat verweerder immers niet van de op hem rustende verplichting een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek te verrichten. Een hoorzitting is daarvoor niet vereist. Ook verweerder hanteert volgens artikel 10, tweede lid, van het Reglement het voorschrift dat een bezwaarverzekeringsarts indien nodig een eigen onderzoek dient te verrichten. Als uitvloeisel daarvan had de bezwaarverzekeringsarts eiseres in elk geval dienen op te roepen voor het spreekuur. Dit heeft echter niet plaatsgevonden.
De conclusie is dat in dit geval een onzorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. Reeds hierom dient het bestreden besluit te worden vernietigd en is het beroep gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiseres.
2.5 Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van geleden schade. Om redenen van proceseconomie zal hierover in deze procedure evenwel geen uitspraak worden gedaan. Nu vernietiging plaatsvindt met opdracht aan verweerder een nieuw besluit te nemen, is niet uitgesloten dat het nieuw te nemen besluit voor eiseres geen ander inhoudelijk resultaat oplevert dan het bestreden besluit. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit kan verweerder aandacht besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding bestaat schade te vergoeden. Zo nodig kan daarover een zelfstandig besluit worden genomen.
2.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proces-kosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vast-gesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 38,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, en in tegenwoordigheid van A.E.M. van Holsteijn, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op